Diepten Eeuwig Zwart 文本歌词
作词 : Ruben Schmidt/Wessel Damiaan Reijman
作曲 : Ruben Schmidt/Wessel Damiaan Reijman
In de schemering gebroken schuilt het licht van de avondzon
Wijd en zijd raken bossen traag verhuld in een vaal schouwspel
En waar het heden zich ontvouwt, waar de toekomst zich verhult
Daar vermengen onze schaduwen zich met talloze uitgestreken silhouetten
De schimmen geworpen door de bomen en de struiken
Ooit krachtige symbolen, toonbeelden van pracht en sereniteit
Zij vormen nu verminkte, obscure gestalten die tasten naar de kolkende wateren,
Die reiken naar het ooit statige, nu gebroken steen,
En die zich uitstrekken over ’t braakliggend fundament
De ontelbare schimmen strekken zich uit, verder en verder,
tot de gezichtseinder en daar ver voorbij
Tot zij één worden met de horizont, waar de hemel hel, heide en heuvel ontmoet
Al reikende tot het laatste licht vervallen wij zoals onze schaduwen voor ons
In de klemmende greep van het onbekende; de nacht biedt zich aan
Hier struinen wij nu, als zovelen voor ons, blind door het ongekende
Waarbinnen met iedere pas een nieuwe oneindigheid zich uitstrekt
Een martelgang die ons en alles met ons dieper ’t amorfe zwart in leidt
De betekenisloze diepte, waarin iedere gedachte met ons onherroepelijk verwatert
In de bodem raken onze beenderen vermengd met het eens levendige groen,
Met zij die voor ons kwamen, allen verenigd tot vervallende massa’s zwart
Om uiteindelijk de beginselen te vormen van het leven
Dat zich op het gebod van de ochtendzon weer zal ontvouwen
Diepten Eeuwig Zwart LRC歌词
作词 : Ruben Schmidt/Wessel Damiaan Reijman
作曲 : Ruben Schmidt/Wessel Damiaan Reijman
In de schemering gebroken schuilt het licht van de avondzon
Wijd en zijd raken bossen traag verhuld in een vaal schouwspel
En waar het heden zich ontvouwt, waar de toekomst zich verhult
Daar vermengen onze schaduwen zich met talloze uitgestreken silhouetten
De schimmen geworpen door de bomen en de struiken
Ooit krachtige symbolen, toonbeelden van pracht en sereniteit
Zij vormen nu verminkte, obscure gestalten die tasten naar de kolkende wateren,
Die reiken naar het ooit statige, nu gebroken steen,
En die zich uitstrekken over ’t braakliggend fundament
De ontelbare schimmen strekken zich uit, verder en verder,
tot de gezichtseinder en daar ver voorbij
Tot zij één worden met de horizont, waar de hemel hel, heide en heuvel ontmoet
Al reikende tot het laatste licht vervallen wij zoals onze schaduwen voor ons
In de klemmende greep van het onbekende; de nacht biedt zich aan
Hier struinen wij nu, als zovelen voor ons, blind door het ongekende
Waarbinnen met iedere pas een nieuwe oneindigheid zich uitstrekt
Een martelgang die ons en alles met ons dieper ’t amorfe zwart in leidt
De betekenisloze diepte, waarin iedere gedachte met ons onherroepelijk verwatert
In de bodem raken onze beenderen vermengd met het eens levendige groen,
Met zij die voor ons kwamen, allen verenigd tot vervallende massa’s zwart
Om uiteindelijk de beginselen te vormen van het leven
Dat zich op het gebod van de ochtendzon weer zal ontvouwen